De ZZP-wet (Wet VBAR)

Inleiding

Op vrijdag 6 oktober 2023 heeft Minister van Gennip het consulatiewetsvoorstel Wet Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (“VBAR”) gepubliceerd. Het is de bedoeling dat dit de opvolger wordt van de geflopte Wet DBA en wordt ook wel de “ZZP-wet” genoemd. Reageren op het concept-wetsvoorstel kan tot en met 10 november 2023. Aan de hand daarvan kan aanpassing plaatsvinden voordat het al dan niet daadwerkelijk als wetsvoorstel wordt ingediend. Op de dag van publicatie van dit artikel op onze website waren er al bijna 300 reacties geplaatst. Die geven aan dat velen niet blij zijn met de gekozen insteek. Voor het kabinet en de vakbonden is het voorkomen van schijnzelfstandigheid belangrijk, terwijl daartegenover de ZZP-ers graag hun vrijheid behouden.

Algemeen

Het kabinet wil de regelgeving rondom de beoordeling van arbeidsrelaties verduidelijken en het grijze gebied tussen werknemers en zelfstandigen verkleinen. Het doel van het (concept-)wetsvoorstel is om dat te doen door het verduidelijken van de voor het begrip arbeidsovereenkomst in het Burgerlijk Wetboek (artikel 7:610) opgenomen open norm ‘werken in dienst van’ (gezag). Daarbij ligt oorspronkelijk de nadruk op het geven van instructies en houden van toezicht (uitoefening van “gezag”). Het voorlopige wetsvoorstel maakt duidelijk dat van ‘werken in dienst van’ ook sprake is bij werk dat ‘organisatorisch is ingebed’ in het bedrijf van de werkgever/opdrachtgever. Inbedding betekent dat de werkzaamheden worden verricht binnen het organisatorische kader van de organisatie van de werkgever/opdrachtgever, behoren tot de kernactiviteit van die organisatie, een structureel karakter binnen de organisatie hebben, en zij-aan-zij worden verricht met werknemers die soortgelijke werkzaamheden verrichten. Het criterium ‘werken voor eigen rekening en risico’ in de betreffende arbeidsrelatie wordt in de wettelijke regeling toegevoegd als element dat erop wijst dat juist geen sprake is van ‘werken in dienst van’ (contra-indicatie).

Beoordeling arbeidsrelatie

Het zou bij het aannemen van een klus makkelijker moeten worden om te bepalen of dat een opdracht als zelfstandige is of een werkgever-werknemersverhouding. Dat wordt een ABC-tje aan de hand van de hoofdelementen.
Er is sprake van werken in dienst van, dus in dienstverband bij een werkgever, als:

  1. de arbeid wordt verricht onder werkinhoudelijke aansturing door de werkgever, OF
  2. de arbeid of de werknemer organisatorisch is ingebed in de organisatie van de werkgever; EN
  3. de werknemer de arbeid niet voor eigen rekening en risico verricht.

Als voor A en B “nee” geldt, is er geen gezagsrelatie en is daarom geen sprake van een dienstbetrekking. Als er voor de indicaties A en/of B een “ja” is, is dat een aanwijzing dat er een gezagsverhouding is en dus een arbeidsovereenkomst. Dan moet vervolgens worden beoordeeld ten opzichte van contra-indicatie C - werken voor eigen rekening en risico - wat zwaarder weegt binnen de betreffende arbeidsrelatie. Als A/B en C in evenwicht zijn, moeten de C+ indicaties (“aanvullend”) de doorslag geven. Dat zijn feiten en omstandigheden die erop wijzen dat de persoon zich als ondernemer in het economisch verkeer gedraagt.

De C+ indicaties kijken buiten de te beoordelen arbeidsrelatie. Daarbij valt volgens de toelichting te denken aan: meerdere opdrachtgevers per jaar; tijd en/of geld besteden aan het verwerven van een reputatie en het vinden van nieuwe klanten of opdrachtgevers; bedrijfsinvesteringen van enige omvang; zich administratief gedragen als zelfstandig ondernemer (is ingeschreven bij de KVK, is btw-ondernemer en/of heeft recht op de fiscale voordelen van het ondernemerschap zoals ondernemersfaciliteiten).

Rechtsvermoeden bij uurtarief < € 32,24

Bij een uurtarief van minder dan € 32,24 geldt het (civiel-juridische) rechtsvermoeden dat er sprake is van werknemerschap (arbeidsovereenkomst). Dit rechtsvermoeden kan worden ingeroepen door de werkende (of vertegenwoordiger) en beoogt kwetsbare werknemers de helpende hand te bieden. Het is een weerlegbaar vermoeden. Helaas voor ZZP-ers werkt het niet zo dat er boven een uurtarief een vermoeden van zelfstandigheid geldt.

Onze mening

Het concept-wetsvoorstel beoogt door verduidelijking van het criterium “gezag” de huidige onwerkbare situatie werkbaar te maken. Daarbij wordt vooral gekeken naar de te beoordelen arbeidsrelatie in plaats van naar de persoon waar het om gaat (de ZZP-er / ondernemer / DGA). De nieuwe regels vragen bovendien om een afweging van elementen (subjectief). Daarbij hebben we de vrees dat de Belastingdienst onderdeel C (“arbeid voor eigen rekening en risico”/zelfstandig) niet serieus genoeg zal nemen als A en/of B “ja” luidt. Het rechtsvermoeden van een uurtarief van minder dan € 32,24 betekent voor de ZZP-er helaas geen “safe haven” voor zelfstandigheid (gemiste kans!). Veel grijs, weinig zwart/wit, dus voer voor discussie (met name - achteraf - met de Belastingdienst), en onzekerheid waar dat nou juist niet de bedoeling is! Een fundamentele heroverweging van de ZZP-problematiek blijft achterwege.

Wordt vervolgd ..…!


Voorkom belastingheffing over leningen van meer dan € 700.000 bij de eigen B.V.

Voorkom belastingheffing over schulden boven € 700.000 aan uw B.V. in 2023

Op 1 januari 2023 treedt – volgens het wetsvoorstel uit juni 2020 – de “Wet excessief lenen bij eigen vennootschap” in werking. Het doel van de wet is het lenen door DGA’s bij hun eigen B.V. te ontmoedigen. Men ziet dit lenen als het uitstellen van belastingheffing (box 2). Dit gebeurt door bovenmatige schulden te belasten in box 2 van de aangifte inkomstenbelasting.

Het wetsvoorstel zorgt ervoor dat “excessieve leningen” die een DGA en zijn/haar partner op 31 december 2023 hebben bij een eigen B.V. worden belast in box 2, dat thans een tarief kent van met 26,9% (box 2, aanmerkelijk belang). De eerste peildatum is 31 december 2023. Het bovenmatige deel moet worden aangegeven in de aangifte inkomstenbelasting.

Als excessief geldt het deel van de leningen bij de eigen B.V. dat uitgaat boven € 700.000. De oorspronkelijke € 500.000 uit het wetsvoorstel is in het coalitieakkoord Rutte IV uit december 2021 verhoogd naar € 700.000. Er is voorzien in een regeling die dubbeltelling van jaar tot jaar voorkomt. Leningen in verband met de eigen woning zijn uitgezonderd. Voor nieuwe leningen in verband met een eigen woning vanaf 1 januari 2023 geldt een recht van hypotheek als voorwaarde; daar is de notaris voor nodig. Leningen van kinderen van de DGA – voor zover meer dan € 500.000 per kind – tellen ook mee als excessieve leningen bij de DGA.

Het is daarom belangrijk alle leningen van DGA, partner en kinderen bij de eigen vennootschap(pen) in een vroeg stadium op een rijtje te zetten. Wij beoordelen graag of u op koers ligt om te worden geconfronteerd met de (ongewenste) fiscale gevolgen van deze wet. Als een fiscaal nadeel dreigt, dan zoeken wij in overleg met u naar de fiscaal optimale oplossing.


Box 3 - vermogensbelasting - getorpedeerd

Op 24 december 2021 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in een (proef)procedure over "Box 3", ook wel "spaartaks" of "vermogensbelasting" genoemd. De zaak ging over de belastingjaren 2017 en 2018, en behandelt dus de per 2017 gewijzigde systematiek van deze belasting.

Met ingang van 2017 is de systematiek van heffing over vermogensinkomsten "Box 3" gewijzigd. Vanaf dat jaar zijn er 3 schijven op basis waarvan de heffing hoger wordt naarmate het vermogen hoger is. De drie schijven bevatten een "vermogensmix", bestaande uit het rendement op spaargeld en het rendement op effecten. De gedachte is dat mensen met een hoger vermogen een groter deel beleggen en dus meer rendement behalen. Iemand die een groot vermogen heeft, niet wil beleggen en daarom veel geld op spaarrekeningen aanhoudt, zoals in deze procedure, is dan de klos! Diegene betaalt op deze manier over een veel hoger rendement belasting dan hij in werkelijkheid heeft behaald. Sterker nog, de belasting is hoger dan het rendement. Dezelfde systematiek is er overigens op dit moment nog steeds.

De belastingplichtigen waar deze zaak over gaat hebben in 2017 een rendement behaald van € 6.612 en over 2018 een rendement van € 3.528. Een groot deel van hun vermogen bestond uit spaargeld. De verschuldigde belasting bedroeg over 2017 € 12.705 en over 2018 € 11.969.

De Hoge Raad, in lijn met het advies van het advies van de advocaat-generaal van 1 november 2021, oordeelde dat de vermogensmix niet door de juridische beugel kan! De Hoge Raad geeft aan dat de vermogensmix op stelselniveau in strijd is met het recht van eigendom en met het gelijkheidsbeginsel. Er is bovendien geen toereikende rechtvaardiging aan te wijzen voor dit vanaf 2017 geldende stelsel. De Hoge Raad heeft de aanslagen zelf verminderd en heeft daarbij de belasting berekend aan de hand van het werkelijk behaalde rendement ("rechtsherstel").

De uitspraak is goed nieuws voor belastingplichtigen die tijdig bezwaar hebben gemaakt of nog bezwaar kunnen maken (en dat tijdig doen). Een ruimhartige regeling, ook voor belastingbetalers die geen bezwaar hebben gemaakt, zou de overheid sieren.

Intussen wordt in politiek Den Haag al enige tijd nagedacht over een wijze van heffing van inkomstenbelasting in Box 3 over het werkelijk behaalde rendement. Nog in 2021 zou over dit onderwerp een "contourennota" moeten verschijnen, waarin de hoofdlijnen van het nieuwe stelsel en een tijdpad uiteen worden gezet. Het coalitie-akkoord Rutte 4  van 15 december 2021 geeft aan dat er vanaf 2025 een heffing in Box 3 zal zijn op basis van werkelijk rendement.


Gaat u investeren? Maak dan gebruik van de BIK!

De BIK is een nieuwe investeringsregeling!

N.B. De BIK-regeling wordt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2021 ingetrokken. Dit besluit volgt op informeel overleg met de Europese Commissie waaruit bleek dat de kans bestaat dat zij de gehele BIK als ongeoorloofde staatssteun zal beschouwen.

Ga je investeren of heb je dat recent gedaan? Dan kun je wellicht gebruikmaken van de “BIK”; de Baangerelateerde InvesteringsKorting.

De BIK is op 1 januari 2021 in werking getreden en heeft als doel het stimuleren van investeringen. De regeling geldt voor investeringen in nieuwe bedrijfsmiddelen waarvan de investeringsverplichting is aangegaan in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2022, de betaling(en) voor de investering in 2021 of 2022 volledig zijn gedaan en het bedrijfsmiddel in gebruik is genomen binnen zes maanden na de laatste betaling. De regeling bestaat uit een korting op de afdracht van loonheffingen (afdrachtvermindering). Daarom komen alleen werkgevers er voor in aanmerking.

De BIK bedraagt 3,9% van het investeringsbedrag tot € 5.000.000 per kalenderjaar en 1,8% voor het investeringsbedrag boven € 5.000.000. De regeling is van toepassing op investeringen van tenminste € 1.500 per bedrijfsmiddel, en kent een ondergrens van € 20.000 per aanvraag. De BIK kan tegelijk worden toegepast met andere investeringsregelingen, zoals de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA), de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de energie-investeringsaftrek (EIA).

De BIK kan worden toegepast na aanvraag bij de RVO. Vanaf 1 september 2021 gaat het loket open en kan de benodigde “BIK-verklaring” worden aangevraagd. Die verklaring is de basis voor verwerking van de korting in de aangifte loonheffingen.


Nieuwe BTW-regeling voor afstandsverkoper vanaf 1 juli 2021

Per 1 juli 2021 is er een wijziging op gebied van BTW (omzetbelasting) en E-commerce. Deze ziet op Nederlandse BTW-ondernemer die goederen leveren in de EU aan klanten die geen btw-aangifte doen (zoals particulieren); “afstandsverkopen”. Bijvoorbeeld webshops.

Vanaf 1 juli 2021 moet voor deze afstandsverkopen in de meeste gevallen de BTW aangegeven worden in het EU-land waar de koper (particulier) woont. Voor de BTW-aangifte, in de betreffende EU-landen (!) en tegen het aldaar geldende BTW-tarief (!), kan gebruik worden gemaakt van het zogenoemde éénloketsysteem (“One Stop Shop”), ook wel de “Unieregeling” genoemd.

Ondernemers die daar voor hun afstandsverkopen gebruik van maken hoeven zich hiervoor dan niet als BTW-ondernemer aan te melden bij de belastingdiensten van de betreffende EU-landen! Om er gebruik van te kunnen maken is op korte termijn aanmelding bij de Belastingdienst nodig, die onlangs is opengesteld (via Mijn Belastingdienst Zakelijk).

Kijk hier voor meer informatie en hier voor een handig tooltje om te kunnen zien hoe je hier als ondernemer mee om kunt gaan vanaf 1 juli 2021.


TOFA - coronahulp voor flexwerkers

Is uw inkomen achteruit gegaan door de coronacrisis? Maar komt u niet in aanmerking voor WW of bijstand/TOZO? Nu is er de "TOFA" voor flexwerkers.

De Tijdelijke Overbruggingsregeling voor Flexibele Arbeidskrachten (TOFA) is bestemd voor flexwerkers. Dit is een zeer gevarieerde groep en omvat onder meer uitzendkrachten, jongeren met bijbaan, oproepkrachten, en studenten met een flexibele arbeidsovereenkomst (oproep). Om in aanmerking te komen voor de TOFA moet u als werknemer minimaal een inkomen van € 400 bruto in februari 2020 en van € 1 in maart 2020 hebben gehad en een maximaal inkomen van € 550 bruto in april 2020. Verder moet het verlies van loon  in april 2020 ten opzichte van februari 2020 minimaal 50% zijn. Daarnaast mag u geen aanspraak hebben op een andere inkomensvoorziening, zoals bijvoorbeeld bijstand. Bent u jonger dan 18 of al AOW-gerechtigd, dan geldt de TOFA niet.

Als u aan de voorwaarden voldoet, dan bedraagt de tegemoetkoming € 550 bruto per maand, over de maanden maart, april en mei 2020. Dat is een vast bedrag voor iedereen die in aanmerking komt. De uitvoering van de TOFA gebeurt door het UWV. Aanvragen is mogelijk van 22 juni 2020 tot en met 26 juli 2020. Dus kom in actie!